3 juni 2020
‘Ik ga een nachtje weg’, zeg ik en loop de gang in. Alles vliegt me aan. Niet alleen de muren, maar ook iedereen die ertussen woont: Robin, de jongens en de hond.
Heb je het eerste deel van het verhaal al gelezen? Ga dan door naar het vervolg.
‘Ik moet eruit, weg, anders word ik gek’, zeg ik. Geagiteerd trek ik mijn sneakers aan. ‘Heb je die mail gezien? Wat denken ze nou? Dat ik Superwoman ben of zo? Ik neem ontslag, als ze zo doorgaan.’ Ik gris mijn weekendtas van de vloer. ‘Ik ben weg.’ Ik wil Robin een zoen geven, maar hij houdt me af. ‘Doe even normaal’, zegt hij. ‘Jij gaat nú weg? Een nacht? Zonder overleg?’ ‘Sorry’, zeg ik. ‘Heeft niets met jou te maken.’ Nu landt mijn zoen wel op zijn mond en ik ben vertrokken. Ze redden het wel. Iets te hard rij ik de straat uit.
Op de dijk van Enkhuizen naar Lelystad manoeuvreer ik mijn auto een parkeerstrook op. Ik mag wel uitkijken met mijn doorgedraaide hoofd. Het plotselinge geluid van de claxonnerende vrachtwagen klinkt nog na in mijn oren. Het scheelde een haartje. Ik neem een half uur de tijd om tot mezelf te komen en staar naar de witte zeilen op het IJsselmeer. Een prachtig gezicht, onder een strakblauwe hemel. Dan rijd ik, samen met Nina Simone, die ‘Feeling Good’ voor me zingt, naar het oosten van Nederland, waar de bossen zijn.
Het is pas tien uur ‘s ochtends, maar het is al heel warm. Ik ben bijna op de plek van bestemming. Het laatste stuk, door het bos, mag de navigatie op zijn lauweren rusten. Met behulp van de rustieke pijlen die hier en daar aan bomen bevestigd zijn, arriveer ik bij de boomhut. Zoals afgesproken stuur ik een berichtje naar de beheerder, die binnen tien minuten ter plaatse is. Hij komt met uitgestoken hand op me af lopen en stelt zich voor. ‘Zo’, zegt hij, ‘lekker een nachtje in de buitenlucht, tussen de eekhoorns?’ Je moest eens weten, denk ik, dat het uit noodzaak geboren is, maar ik glimlach en zeg: ‘Ja, heerlijk.’ Hij gaat me voor op de trap naar boven. Ik blijk in mijn haast een boomhut voor vier personen te hebben geboekt. Ruimte genoeg dus. Ik krijg een map met informatie en de man wenst me een prettig verblijf. Hij rijdt weg. Nu ben ik echt alleen.
Ik zet een raam open voor het ware bosgevoel en maak een foto van mijn uitzicht, voor op Facebook: Eén nachtje solo in boomhut ‘De Bosbodem’. De stilte is weldadig. Als ik even later met koffie op het terras zit, overvalt me een rust die ik lang niet heb gevoeld. Ik adem diep in en sluit mijn ogen. Minstens anderhalf uur later word ik wakker. Ik zie dat mijn beker leeg is. Gek, ik kan me niet herinneren dat ik mijn koffie op had. Ik weet zelfs zeker van niet, maar ik denk wel vaker dingen zeker te weten. Tot Robins ergernis. Ik stuur hem een bericht: Ik zit op het terras van mijn boomhut. Heerlijk. Volgende keer gaan we samen. Sorry dat ik zo onverwacht vertrok, maar voor mijn gevoel kon ik niet anders op dat moment. Kus! Nog geen dertig seconden later krijg ik antwoord: Een boomhut?? Ben je gek geworden? Zit je daar in je eentje! Er volgt een knipoog achteraan. En: Geniet ervan. We zien je morgen in de loop van de dag weer X. Iedereen zou een Robin moeten hebben, denk ik dankbaar en pak mijn wandelschoenen.
Na een tocht van meer dan twee uur ben ik terug. Alles plakt aan me, zo warm is het. Sloffend neem ik de trap naar boven. Voor de deur trek ik mijn schoenen uit, sla ze tegen elkaar, zodat de droge aarde eraf valt en zet ze op het terras. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd en ga naar binnen. O, wat lekker, de airco staat aan. Meteen erachteraan denk ik: waarom heb ik dat ding eigenlijk aangezet? Ik was niet eens binnen, zonde. Maar voor nu wel lekker. Ik vul het grootste glas dat ik kan vinden met water en drink het in een keer leeg. Dan ga ik op bed liggen. Ik geniet van het nietsdoen en de rust. De lage zon schijnt door de takken naar binnen. Ik pak mijn e-reader en lees een gat in de avond.
'Het is alsof ik een stomp in mijn maag krijg'
Het is pikdonker buiten. Binnen ook, trouwens. Op de tast loop ik naar de woonkamer en vind een lichtknop. Vijf lampen floepen tegelijkertijd aan. Ik ril en zet de airco uit. Ik heb zin om te douchen. Wat een luxe, ik kan gewoon doen waar ik zin in heb. Ik zet de douche aan en kleed me uit. Het warme water doet me goed. Als ik met mijn ogen dicht naar mijn handdoek grijp, voel ik meteen dat het niet de mijne is. Wat ik voel, is dun en flodderig. Ik schuif het douchegordijn wat verder opzij en zie een grote versleten badhanddoek hangen, met een afbeelding van een blote vrouw erop. Het is alsof ik een stomp in mijn maag krijg.
1977. Mark Terlet zit bij me in de klas. Het is een zonderling, op een onaangename manier. Hij ruikt muf en heeft met niemand contact. We krijgen geen hoogte van hem. Iedereen gaat hem uit de weg. Ik ook, maar hij weet mij wél te vinden. Hij stopt seksueel getinte briefjes in mijn tas, in een heel zorgvuldig, priegelig handschrift geschreven. Ik word er misselijk van. Wanneer we op werkweek in Overijssel zijn, probeer ik hem te ontlopen. Een onmogelijke opgave, want overal waar ik ben, is hij ook. Op de tweede dag ga ik na het ontbijt naar de slaapzaal. Mark komt achter me aan. Hij doet de deur achter zich dicht en duwt me tegen de muur. Hij probeert me te zoenen. Ik verstijf en wil hem wegduwen, maar het lukt niet. Als er, met veel gestommel, een paar klasgenoten binnenkomen, heeft Mark geen andere keus dan me los te laten. ‘Je bent nog niet van me af ’, fluistert hij in mijn oor.
Later die dag is hij urenlang spoorloos en na een zoektocht wordt hij in het bos gevonden. Een handdoek met een afbeelding van een blote vrouw om zich heen geslagen. Hij wil niet vertellen waarom hij daar zit. Een paar dagen later, als we weer op school zijn, komt de rector de klas in en zegt dat we Mark voorlopig niet meer zullen zien. Hij treedt niet in detail, maar we begrijpen uit het verhaal dat hij uit huis is geplaatst en ergens anders woont. ‘Er zijn dingen gebeurd die ontoelaatbaar zijn’, vertelt de man. Ik huiver. Wie weet wat Mark met me had gedaan als hij de kans had gekregen...
Noodgedwongen droog ik me met mijn gedragen T-shirt af en snel kleed ik me aan. Ik sta te trillen op mijn benen. Ik begrijp het niet. En waar is míjn handdoek? Mijn ademhaling zit hoog. Ik durf de badkamer niet meer uit. In gedachten spreek ik mezelf toe: rustig blijven. Je maakt van een mug een olifant. Je hebt blijkbaar wat meer tijd nodig om te ontspannen. Vanmiddag met die koffie, daarna met de airco en nu met die handdoek. Iemand is dat ding gewoon vergeten. Mark Terlet was heus niet de enige op de wereld met zo’n exemplaar. Zit dat joch je nog steeds zo dwars? Relax een beetje. Ik adem diep in, knik mezelf in de spiegel toe en stap de badkamer uit. Zie je wel, niets aan de hand. Ik draai de houten jaloezie-en dicht. Misschien moet ik een biertje nemen. Op het moment dat ik de koelkast opentrek, hoor ik de vloer kraken en gaan in een keer alle lichten uit. Ik verstijf van schrik.
‘Zo’, hoor ik een stem in het donker. ‘Leuk om je weer eens in het echt te zien.’ Mijn God, wie is dat? ‘Heb je mijn handdoek herkend?’ Handdoek herkend? Mijn hoofd bonkt. Is het … Mark Terlet? Hoe …? Ik draai me om, maar zie niets. Pas als hij dichterbij komt, zie ik, dankzij het schijnsel uit de koelkast, dat hij het inderdaad is. Ook zijn geur is nog dezelfde. Ik wil een stap naar achteren doen, maar ik sta al tegen het aanrecht gedrukt. ‘Beetje naïef van je, om je berichten openbaar op Facebook te zetten’, zegt hij. ‘Om je raam open te laten staan trouwens ook.’ Shit. ‘Wat wil je van me?’, vraag ik. Hij raakt mijn gezicht aan. Koude rillingen trekken over mijn rug. ‘Niet zo dramatisch’, zegt hij spottend. ‘Jij bent morgen gewoon weer thuis. Ik wil even met je praten.’
Vervolg
Proloog: ze moet weg. Weg van de hectiek van thuis en de drukte van haar werk. Ze besluit een nacht in een boomhut door te brengen. Even helemaal niets. Maar aan uitrusten komt ze niet toe, wanneer ze ontdekt dat ze daar niet alleen is.
‘Praten?’, zeg ik benauwd. ‘Ja’, zegt Mark. ‘Je weet wel, woorden uitwisselen met iemand. De een zegt iets en de ander zegt iets terug.’
Nog altijd even sarcastisch. Irritant, maar zijn vertrouwde manier van doen zorgt er wel voor dat ik weer gewoon kan ademen. Ik wurm me tussen hem en het aanrecht uit en ga op zoek naar de lichtknop. Als het licht aanfloept, kijken we elkaar voor het eerst sinds jaren weer recht in de ogen aan. Ik zie de volwassen versie van Mark Terlet. Groter en breder. De donkere kringen om zijn diepliggende ogen en flinke jukbeenderen maken zijn gezicht grof en onprettig om naar te kijken. Ik had niet gedacht hem ooit nog te zullen zien. In een flits zie ik hem weggedoken in het bos zitten. Waarom is dat het eerste dat naar boven komt? Ik was er niet eens bij toen ze hem vonden. ‘Je kijkt alsof je me nog net zo aantrekkelijk vindt als vroeger’, zegt Mark.
Ik ben even van mijn stuk gebracht, maar herstel snel. ‘En jij doet net alsof het heel normaal is om bij iemand door het raam naar binnen te klimmen. Om diegene vervolgens te laten schrikken door in het donker tevoorschijn te komen.’ Nu het steeds meer tot me doordringt hoe belachelijk dat is, word ik nijdig. ‘Gestoorde gek,’ bijt ik hem toe. Mijn stem slaat over. ‘Let een beetje op je woorden’, zegt Mark rustig en hij neemt plaats in een van de stoelen.
Mijn angst ebt wat weg. ‘Oké, je wilt dus praten’, zeg ik. ‘Dan had je toch ook gewoon aan kunnen kloppen? Of niet soms? Al is het behoorlijk creepy dat je me juist hier wil spreken, vind je niet?’ Mark reageert niet op mijn vragen en zegt droog: ‘Hier ben je tenminste alleen, in alle rust, zonder je Robin en kinderen. En even los van je werk. Daar ervaar je op dit moment toch alleen maar stress.’ Ik wil slikken, maar mijn mond is te droog. Hoe weet hij dit allemaal?
'Je weet het echt niet meer hè?'
‘Even voor de duidelijkheid, want ik zie je verbazing wel, jouw mobiel heb ik uitgebreid kunnen inzien toen je aan het wandelen was. Leuke sfeer op dat kantoor, zeg. Not. Jou eindverantwoordelijk maken voor de jaarcijfers terwijl je al werk van een overspannen collega moet overnemen? Arme jij.’ Mark maakt een pruillip en houdt zijn hoofd schuin. Ik pak me vast aan de rand van het aanrecht, want ik word licht in mijn hoofd. Terwijl ik tegen het blad leun, leg ik mijn linkerhand in mijn nek en wrijf ik langs mijn plakkerige huid.
‘Maar eh ... praten over jouw privé- of werksituatie, daarvoor ben ik hier niet. Ik ben hier om je geheugen wat op te frissen’, vervolgt Mark cynisch.
Ik kijk hem vragend aan.
‘Je weet het echt niet meer, hè?’
‘Wát weet ik niet meer, Mark?’ Ik voel dat ik geïrriteerd raak.
Hij zucht. ‘Dat dacht ik wel. Nou, even voor jou een kort resumé. Eind jaren 70 was voor mij een kloteperiode. Nergens vond ik aansluiting op school. Iedereen in de klas liet me links liggen. Maar, zoals je weet, was jij wel mijn favoriete klasgenoot in die periode.’ Zijn ogen glijden over mijn lichaam, wat me kippenvel bezorgt. Hij haalt een pakje shag uit zijn broekzak. Geroutineerd draait hij de tabak tussen het vloeipapier. Als hij zijn tong erlangs haalt, kijk ik even weg. Ik voel walging. ‘Goed, waar was ik gebleven’, gaat Mark verder. ‘Oh ja. Omdat ik na mijn actie om jou te zoenen tijdens kamp wilde voorkomen dat ik belachelijk gemaakt zou worden, koos ik ervoor het hele zooitje zo snel mogelijk te verlaten. Mijn spullen pakken en gewoon gaan lopen. Het kon me niets schelen, ik zou wel zien waar ik terecht zou komen. Helaas dacht de schoolleiding daar anders over en startte een zoektocht, die leidde tot een íetwat ongemakkelijke situatie. Ik was gaan naaktzwemmen in een vennetje in het bos toen ze me vonden.’ Ik krijg een veelbetekenende knipoog. ‘Was ik even blij met mijn handdoek.’
‘Sorry Mark, echt fantastisch dat je mijn geheugen wilde opfrissen, maar is dit waar je over wilde praten? Wat is dat voor onzin?’ zeg ik nijdig.
Hij neemt een trekje van zijn shag en blaast een grote kring rook uit, richting het raam. ‘Heb ik gezegd dat ik klaar was?’ Zijn onbewogenheid is gekmakend. ‘M’n ouders gaven me huisarrest toen ik weer thuis was. Ze waren duidelijk not amused over wat er was voorgevallen in Overijssel. En toen ik kort daarna in het bed van mijn 15-jarige buurmeisje belandde, was dát de druppel voor ze: ik moest naar een internaat. En toen kwam die prachtige brief van jou.’
'Succes met je heropvoeding'
Koortsachtig graaf ik in mijn geheugen. Wat bedoelt hij? Mark ziet dat ik geen idee heb en haalt een verfrommeld, oud stuk papier uit zijn zak. ‘Hier, dat komt toch echt van jou, volgens mij.’
Ik lees:
Beste Mark, Hoe gaat het met je? Met mij gaat het goed. Wat rot voor je dat je naar een internaat moet. Eigen schuld, dikke bult. Mij wilde je zoenen, maar dat lukte niet. Daarna werd je in je nakie ontdekt in het bos, inclusief handdoek met een afbeelding van een blote vrouw erop. En dan vergrijp je je aan je onschuldige buurmeisje? Viezerik! Ik ben blij dat ik je kon wegduwen maar heb medelijden met je andere slachtoffer. Misschien voel je je nu heel zielig. Dat ben je ook. Veel succes met je heropvoeding. Wie weet helpt het. Probeer het anders over 20 jaar nog eens bij mij, griezel!
Groeten van je weet wel.
Ik snak naar adem. Alles komt weer boven. Dit briefje had ik inderdaad zelf geschreven. Zijn buurmeisje schoot me destijds aan op school. Ze had gehoord dat Mark mij eerder had gestalkt en betast. Ze vertelde me wat er gebeurd was in haar huis. Hij had haar verkracht. Alles bij elkaar had het me zo kwaad gemaakt: mijn eigen aanranding, het voorval in het bos, haar verhaal …
Opgekropte emoties en frustraties waren in alle hevigheid losgekomen. In mijn naïviteit schreef ik in een opwelling die brief. Als een soort trap na. Alleen, deze jongen blijkt zo ziek in zijn hoofd te zijn dat hij mijn uitnodiging om het twee decennia later nog eens te proberen, letterlijk heeft genomen.
‘Ik volg je al jaren op Facebook’, zegt Mark ‘en ik heb op dit moment gewacht. Dat ik eindelijk kan terugkomen op jouw verzoek.’ Hij staat op en loopt op me af. Ik verstijf. Als hij voor me staat, ruik ik niet alleen zijn lichaamsgeur maar ook zijn vieze adem. Hij drukt zijn onderlichaam tegen mijn jeans en drukt zijn lippen hard op de mijne. Een mengeling van misselijkheid en woede komt bij me naar boven. Wat denkt hij wel! Ik bijt hard in zijn onderlip en duw hem met alles wat ik in me heb van me af. Hij wankelt even, maar staat al snel weer rechtop.
‘En?’ zegt hij, terwijl hij met de rug van zijn hand over zijn bebloede lip veegt. ‘Wind ik je nu op? Maken die twintig jaar het verschil?’
‘Idioot!’ schreeuw ik. ‘Je bent niets veranderd. Je bent nog net zo’n griezel als toen, smeerlap die je bent!’ Ik ben buiten mezelf van woede, maar het lijkt Mark niet te raken. Hij kijkt me strak aan. ‘Jammer,’ zegt hij. ‘En dat terwijl jij diegene was die mij die uitnodiging stuurde.’ Hij staat op en loopt langzaam richting de deur. ‘Misschien moeten we er volgende maand nog eens over praten. Ik kreeg een bericht over een reünie op school.’ Hij grijnst en loopt hoofdschuddend de buitentrap af.
De zon komt op. Met een keiharde klap gooi ik de deur dicht.