Onheil in Schwarzwald


18 mei 2022


Arthur was buiten adem. Hij rende behoedzaam, maar zo snel als hij kon. De talloze hoge bomen en invallende schemering boden hem enige beschutting. Hij moest hier weg. Niet achteromkijken, schoot telkens door zijn hoofd, blijven doorgaan.


Heb je het eerste deel van het verhaal al gelezen? Ga dan door naar het vervolg


Zijn hart ging tekeer, hij probeerde de aanzwellende pijn in zijn zij te negeren. Na minutenlang rennen in het voor hem onbekende terrein, kon hij niet meer. Hoe lang was hij al op de vlucht? Arthur verschool zich achter een boom en keek schichtig heen en weer. In de verte zag hij dansende lichtstralen van zaklampen. Zware stemmen werden hoorbaar, er werd geroepen en gevloekt. Ze zaten hem op de hielen.
Enigszins op adem gekomen, probeerde Arthur met het laatste beetje kracht in zijn benen weer verder te rennen. Hij moest wel; zijn achtervolgers kwamen snel dichterbij.
‘Ich höre ihn gehen, lass ihn nicht los!’, hoorde hij een van de mannen roepen. 
Wat is dit voor nachtmerrie waarin ik beland ben, dacht Arthur. Ineens struikelde hij en viel languit op de vochtige bosgrond. Nog voordat hij kon opstaan, werd hij hard in zijn nekvel gegrepen. Hij schreeuwde het uit. Van angst maar ook van de pijn. Deze man had handen als kolenschoppen en kneep zijn nek zowat fijn. Arthur begon te trappen en wild om zich heen te slaan. Hij raakte de belager ergens op zijn lichaam. De man kreunde en zijn stevige grip in Arthurs nek verzwakte even. Deze fractie van een seconde was voor Arthur genoeg om zich los te wrikken. Struikelend rende hij richting de lage, dichte begroeiing. Zijn vriend Sven flitste door zijn gedachten. Die lag verderop gewond in het woud, wachtend op hulp die Arthur moest halen. In welk absurd scenario waren zij in godsnaam beland?

Wat is dit voor nachtmerrie waarin ik beland ben, dacht Arthur

Het was de tweede dag sinds hun aankomst. Arthur en Sven hadden er zo lang naar uitgekeken. Hiken op de Duitse Albsteig in Schwarzwald. Tijdens de trainingen in Nederland bleek wel dat Arthurs conditie een stuk beter was dan die van Sven. Hij had zich voorgenomen dit niet te laten merken tijdens de wandeltochten, om de competitieve houding van Sven niet onnodig aan te wakkeren. Arthur had zowel makkelijke als lastige routes uitgestippeld. Het zou een mooie afwisseling moeten worden.
Op de eerste dag ging de tocht van Albtalsee naar Häusern, een kleine etappe van zo’n acht kilometer. Het viel Arthur op dat Sven voor zijn doen wat stil was. Morgen zou hij vast spraakzamer zijn, dacht Arthur. Kennelijk was zijn vriend nog in gedachten bij zijn werk, het duurde bij Sven altijd even om echt ‘los’ te komen van de dagelijkse beslommeringen. De hike van dag twee liep van Häusern naar Menzenschwand. 
‘We zouden toch een lastige route doen vandaag?’, vroeg Sven nadat ze een paar uur hadden gelopen.
Arthur glimlachte. ‘Wacht maar. We nemen over zo’n 700 meter de afslag naar rechts, de Windbergschlucht in. Wist jij dat een schlucht een smalle kloof is?’
‘Nee, maar aan die kop van jou te zien, wist jij dat wel’, reageerde Sven spottend.
Arthur schoot in de lach. Typisch weer zo’n cynische reactie van hem, dacht hij.
‘Inderdaad, wandelend stuk chagrijn. Maar even serieus; hier in Duitsland zijn kloven weliswaar smal maar ook diep en duister. Je gaat het zo zien’.

Aangekomen bij de Windbergwasserfall rustten de vrienden even uit.
‘Kom, we klimmen langs die waterval naar boven. Kunnen we kort genieten van het uitzicht en vervolgen we daarna onze wandeling’, stelde Arthur voor.
Kennelijk had Sven inmiddels in de gaten gekregen dat Arthurs conditie inderdaad een stuk beter was. Hij sprong ineens op en liep, ondanks de stevige bepakking op zijn rug, schijnbaar moeiteloos richting het hoger gelegen gedeelte bij de waterval. Daar kreeg hij al snel spijt van. Ook al scheen de zon, de paden waren nog vochtig van de nacht, waarin het stevig had geregend. De klim naar boven was niet alleen steil maar nu ook erg glibberig.

'Laten we toch meer teruggaan, ik heb bijna geen grip hier'

‘Schiet op Arthur, waar wacht je nog op?’ riep Sven plagend.
‘Ja, ja, ik doe m’n best’, zei Arthur terwijl hij deed alsof hij een oude man met kromme rug was. Eenmaal boven aangekomen, genoten ze van het schitterende uitzicht. Via een nauwelijks zichtbaar paadje even verderop besloten de vrienden het woud in te lopen. Het pad was smal, de stenen glad en het zand modderig. Het was duidelijk dat dit gedeelte op hun wandelroute nauwelijks betreden was de laatste tijd. Sven liep al die tijd voorop, maar was niet meer zo flink als daarvoor.
‘Laten we toch maar teruggaan, ik heb bijna geen grip hier’, zei hij.
Maar nog voordat Arthur kon antwoorden, zag hij zijn vriend verdwijnen van het pad, gevolgd door een luide kreet. Sven gleed enkele meters naar beneden en verdween in een smalle kloof.
‘Sven!’, riep Arthur. Zijn stem sloeg over. Er kwam geen reactie uit de kloof.
‘Sven!’, riep hij nogmaals, nu sterker. Het zweet brak hem uit. Toen hoorde hij gekreun.
‘Sven, hoor je me? Heb je iets gebroken?’
Het bleef weer stil. De plek waar Sven naar beneden was gegleden, was steil en bood nauwelijks houvast. Arthur haalde een stevig touw uit zijn rugtas en bond het om de stam van een boom naast hem. Tegen beter weten in hoopte hij dat het lang genoeg was om Sven te kunnen bereiken. Weer riep hij de naam van zijn vriend. Nadat hij het andere eind van het touw om zijn middel had gebonden, liet hij zich voorzichtig een paar meter naar beneden zakken. Hij zag Sven liggen in de kloof, op een soort brede richel. Het touw bleek te kort om bij hem te kunnen komen.
‘Hey gozer, als je me hoort: ik ga hulp halen! Hou vol man, het komt goed!’
Voorzichtig klom Arthur weer naar boven. Het touw liet hij hangen als aanwijzing waar Sven lag. Arthur glibberde het smalle pad af om weer terug te gaan richting de waterval. Ze hadden toch al een behoorlijk stuk gelopen over dat kleine paadje, viel hem op. Hij stopte even en checkte z’n mobiel. Geen bereik, ook dat nog. Hoe vond hij zo snel mogelijk hulp?

Verdomme, dat was toch echt een geweerschot

Tot overmaat van ramp begon het zachtjes te regenen en de wandelpaden werden voelbaar zachter en gladder onder Arthurs wandelschoenen. Hij checkte zijn wandelkaart om te zien welke route hem het snelst bij de bewoonde wereld terugbracht. Hij zag een snellere, niet-officiële route door het woud richting het pad waar ze waren begonnen. Normaal zou hij in zijn eentje nooit die keuze maken, maar hij moest wel. Sven had snel hulp nodig. Arthur probeerde zich zo goed mogelijk te oriënteren in het dichte, steeds donker wordende bos. Af en toe riep hij hard om hulp. Het bleef akelig stil. Waar is dat verdomde pad gebleven? dacht Arthur. Hij stopte even en dronk wat water uit zijn veldfles. Vanuit zijn ooghoek zag hij ineens iets bewegen. Arthur draaide zijn hoofd opzij en zag een big. Even verderop nog drie. Arthur verstijfde. Hij had gelezen dat hier in deze tijd van het jaar everzwijnen met hun worp rondlopen en dat de moeders erg beschermend zijn. Nooit gaan rennen als je oog in oog komt te staan met een everzwijn; dat kan agressie uitlokken, had Arthur onthouden. Het geritsel nam toe. Arthurs hart klopte in zijn keel. Nog geen vijf meter van hem vandaag verscheen ineens de moeder. Rustig blijven, rustig blijven, zei hij als een mantra in zijn hoofd. Arthurs ademhaling schoot omhoog. Zijn laatste slok water zat nog in zijn mond. Hij verslikte zich en proestte het uit. De zeug stopte met wroeten in de grond en keek hem met haar kleine, zwarte kraalogen strak aan. Grommend en snuivend kwam ze op hem af. Arthur probeerde stokstijf te blijven staan. Het zwijn kwam snel dichterbij. Toen klonk ineens een harde knal. Wat was dat? dacht Arthur. De zeug en haar biggen renden weg, de dichte struiken in. Arthur greep zijn rugzak en rende de andere kant op, verder het diepe woud in. In de verkeerde richting.

Verdomme, dat was toch echt een geweerschot. Zou het een stroper zijn? Sven had het er gisteren aan tafel nog over, ging het door zijn hoofd. Stropers moest je hier niet tegenkomen, het was vaak guur volk. Hij stopte met rennen en leunde tegen een boom om bij te komen. Hij pakte z’n telefoon en zag dat hij één streepje bereik had. Hij belde direct zijn vriend Sven. Tot zijn grote opluchting hoorde hij zijn stem. Zwak, maar duidelijk. Nog voor Arthur kon vragen hoe het met hem ging, klonk er geroezemoes in de verte en kwamen schimmige figuren dichterbij. Zaklampen maakten smalle bundels van licht in het donkere woud. Godallemachtig, het is niet één stroper maar een hele groep, merkte Arthur geschrokken op. Ik moet hier weg! Hij begon te rennen.

Nu zat hij – met zijn belagers op afstand – in de lage, dichte begroeiing. Hoe was het mogelijk dat hij in een dag tijd zoveel had meegemaakt? Het leek wel een slechte film waarin hij verplicht moest meespelen. Arthur moest er niet aan denken wat er gebeurd zou zijn als hij niet had weten los te komen van die gigantische hand van de stroper. De huid van zijn nek deed nog steeds pijn. Hij raakte het voorzichtig aan en voelde het branden. Geen tijd om bij stil te staan, dacht Arthur. Hij moest door. Hij moest hulp vinden voor Sven!
Als een prooi opgejaagd door roofdieren liep hij door. Terwijl Arthurs gedachten alle kanten opschoten, werd hij zich ineens bewust van een veranderende omgeving. In het halfduister merkte hij dat de begroeiing in het woud minder dicht werd. Achter hem zag hij geen lichtbundels van zaklantaarns meer. Had hij zijn achtervolgers weten af te schudden? Toen hij weer terugkeek, zag hij in de verte een huisje. Er brandde licht. Arthur liep er strompelend op af, een auto stond naast het huis geparkeerd. Een hond begon te blaffen. Hij hoorde gelach en zag dat er drie mannen binnen zaten. Er stonden grote bierpullen op tafel en ze speelden een kaartspel. Opgelucht belde Arthur aan. Na zijn angstaanjagende, bizarre tocht had hij eindelijk hulp gevonden voor zijn vriend…

Vervolg

Proloog. Arthur zoekt hulp voor zijn vriend Sven, die tijdens een wandeltocht in het Zwarte Woud in een kloof is gevallen. Arthur wordt belaagd door een wild zwijn en door stropers. Wanneer de uitputting nabij is, ziet hij in de verte een hut waar licht brandt. Eindelijk hulp voor zijn vriend. Of toch niet? 

Een nors kijkende man met een enorme witte baard deed open. Arthur zag dat de drie mannen aan tafel hem strak aankeken.
Nog voor de man in de deuropening iets kon zeggen, barstte Arthur los.
'Ik heb jullie hulp nodig, mijn vriend is ernstig gewond!’, riep hij terwijl hij van de ene man naar de andere man keek. ‘We moeten zo snel mogelijk naar hem toe!’
‘Pff, doe eens rustig, kerel, zei een van de mannen aan de tafel.
Arthur merkte aan zijn reactie dat de ernst van de hele situatie niet tot hen doordrong.
‘Kom binnen, drink wat’, zei de man die in de deuropening stond. Hij legde zijn hand op Arthurs schouder en trok hem met zachte dwang mee naar binnen.
‘Daar is geen tijd voor! Mijn vriend is gewond, hij heeft snel hulp nodig’, riep Arthur nogmaals. ‘En dan vergeet ik nog: er zijn stropers vlakbij die ook achter mij aanzaten…’
Zonder dat Arthur het merkte, wisselden de mannen in het huis kort blikken met elkaar uit. De man die Arthur begeleidde knikte vriendelijk en duwde hem richting een lege stoel. Arthur ging beduusd zitten. Een van de mannen schonk wat whisky in en schoof het glas met een soepele beweging over de tafel naar hem toe.
'Vertel ons nou eens rustig, wat is er allemaal aan de hand?’, vroeg een oude man aan het hoofd van de tafel.
‘Oké, waar begin ik…’ reageerde Arthur en hij nam een kleine slok van de whisky. Hij voelde het branden in z’n slokdarm en moest ervan hoesten. 
‘We waren dus in de buurt van de Windbergwasserfall omhooggeklommen en wilden via een smal pad onze weg vervolgen. Het was er glad. Waarschijnlijk van de regen van de nacht ervoor. Toen gleed mijn vriend Sven uit, zo een kloof in. Ik kon niet bij hem komen. Toen ik zijn naam riep, reageerde hij niet. Mijn telefoon had ook geen bereik dus ben ik hulp gaan halen. Onderweg kwam ik toen agressieve stropers tegen'.

'Nee! Dat is een van die... die mij achtervolgden!'

‘Kan je vriend nog lopen?’, vroeg de man met baard.
‘Dat weet ik niet, ik kon niet bij hem komen. Daarom ging ik hulp zoeken', antwoordde Arthur. Hij voelde de whisky nog steeds branden.
Op dat moment vloog de voordeur met een grote zwaai open. Een ruig uitziende man stond in de opening. Arthur herkende hem direct; het was een van die stropers.
Van schrik sprong hij overeind. Zijn stoel viel op de grond.
‘Nee! Dat is een van die… die mij achtervolgden! Dat is een stroper!’, riep Arthur in paniek.
‘Oh, is dat zo?’ zei een van de mannen kalm en spottend. Hij stond op en liep naar de deur.
Wat gebeurt hier, dacht Arthur verbaasd, ze kennen elkaar? Schichtig keek hij om zich heen. De mannen lachten. De stroper keek Arthur agressief aan en liep naar binnen, terwijl hij de deur dichtsloeg.
‘Wat-wat gaan jullie doen?’, stamelde Arthur.
‘Laten we beginnen met de duidelijke afspraak dat jij je bek houdt over wat je vandaag hebt gezien’, siste de man met witte baard die inmiddels recht voor Arthur stond en hem strak aankeek. Arthur voelde ineens een stomp in zijn maag. Hij kreunde en greep naar zijn buik.
Een van de mannen achter hem was opgestaan en schopte hem tegen de rug. Arthur schreeuwde het uit.
‘Verdomme Günter, genoeg!’, riep de stroper die was binnengekomen. ‘Even geen tijd voor spelletjes, ik kwam jullie waarschuwen. De politie is vlakbij. Ik heb ze vanavond gezien. Ze zitten ons duidelijk op de hielen. Zo blijven doorgaan gaat problemen geven en daarbij; dit akkefietje met deze kneus hier kunnen we al helemaal niet gebruiken. Terwijl hij dat zei, gaf hij een ferme por met zijn rechter laars tegen Arthurs rug. Arthur kreunde, zachtjes nu. ‘We moeten hier weg. Ik ga niet nog een keer de bak in, hoor je me?’
‘De politie?’, riep de oude man aan het hoofd van de tafel uit. ‘Idioten! Ik heb meerdere malen gezegd dat je in deze omgeving moest blijven! Hier wisten die hufters ons niet te vinden. Maar nu is het te laat. Er blijft inderdaad niets anders over dan direct te vertrekken. Schiet op, pak de geweren en de buit. Wegwezen, nu!’
‘En hij dan?’, riep de man met baard terwijl hij naar Arthur wees, die in een krampachtige foetushouding op de houten vloer lag.
‘Die houdt z’n bek vast wel’, zei de oude man dreigend.
Arthur hield zich stil en durfde nauwelijks te ademen. De mannen verzamelden snel hun spullen en verlieten het huis. Niet veel later hoorde Arthur een auto hard wegrijden, het grind rond het huis spatte op tegen de ramen. Na een paar minuten kwam hij voorzichtig overeind. Alles deed hem zeer. Hij ging zitten op een stoel en wilde net z’n mobiel pakken toen de voordeur weer openging. 
‘Nee’, kreunde Arthur, ‘niet weer’. 

'Ich glaube, das ist er!'

Hij kroop ineen en keek gespannen naar de vloer, wachtend op weer een klap of schop. Maar die bleef uit. Het enige wat hij zag waren zware, donkere laarzen en groene broeken. Meerdere mannen waren inmiddels binnen. Arthur keek omhoog. Een man met vriendelijk gezicht keek hem onderzoekend aan. Arthur zag diverse insignes op zijn kleding. Dit waren boswachters! dacht hij opgelucht.
De man draaide zijn hoofd om en riep naar de anderen: ‘Ich glaude, das ist er!’ Bijna hangend tussen twee mannen in het groen werd Arthur meegenomen naar buiten. Er stond een oude Land Rover Defender voor het huis. De persoon die voorin zat met de deur open, herkende hij meteen. Het was Sven, met een voet in het gips. Sven keek zijn vriend ongerust aan. 
‘Arthur, wat is er met jou gebeurd?’ 
‘Man, wat ben ik blij jou te zien’, kreunde Arthur. ‘Maar wat moet jij tussen deze groep boswachters?’
Sven vertelde dat patrouillerende boswachters hem hadden gevonden. Ze hadden het knalgele reflecterende touw zien hangen dat Arthur achter had gelaten. Dankzij hun eigen professionele uitrusting konden de boswachters Sven wel bereiken en ter plaatse eerste hulp bieden. Ze hadden hem uit de kloof gekregen en naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek dat de verwondingen naar omstandigheden meevielen.
‘In het ziekenhuis kon ik mijn lege telefoon weer wat opladen. Ik heb jou direct gebeld maar kreeg je niet te pakken. Ik was behoorlijk ongerust want de laatste keer dat we contact hadden, klonk het alsof jij in flinke problemen zat. Er was gevloek en ik hoorde je schreeuwen. Daarna werd de verbinding verbroken’, vervolgde Sven zijn relaas. ‘Gelukkig konden deze mannen je telefoon lokaliseren. Een van hen vertelde over dit afgelegen jachthuis waar de wildste verhalen de ronde over doen. Toen ze hoorden over mijn laatste telefoongesprek met jou, hebben de boswachters uit voorzorg de politie gebeld. Die vertelde hen dat er in dit gebied stropers zeer actief zijn. We zijn in overleg direct hier naartoe gegaan, maar houden continu contact met de politie.’

Onder de indruk van wat allemaal binnen 24 uur plaatsvond, zaten de twee vrienden even later achter in de groene Land Rover, wederom op weg naar het ziekenhuis. Nu voor een check bij Arthur.

‘Gast’, zei Arthur zacht met een glimlach, ‘Ik ben blij dat jouw ergste verwonding een gebroken enkel is. Het had veel erger kunnen aflopen. De volgende keer gaan we voor een all inclusive strandvakantie, toch?’ Hij knipoogde naar zijn vriend.
‘Ja, ja, jij en niets doen. Geloof je het zelf?’, reageerde Sven lachend. ‘Maar vertel nou eens wat er met jou is gebeurd? Je ziet er niet uit!’
Op dat moment klonk over de mobilofoon van de boswachter een oproep. Het was de politie. Ze hadden na een kort vuurgevecht een groep mannen weten in te sluiten en aangehouden.
‘De stropers…’, sprak Arthur langzaam, starend voor zich uit. ‘Ze hebben die rotzakken te pakken, geweldig’.
‘Stropers? Hebben stropers jou te grazen genomen?’, vroeg Sven.
‘Ja man, jij lag dan in een kloof met een manke poot, ik heb zo’n beetje de dood in de ogen gekeken. Of eigenlijk, een wild zwijn. En een zwijn met een witte baard. Wil je het hele verhaal horen?'

Module toevoegenPagina toevoegen
Module toevoegen